Lage temperatuursystemen

Radiatoren en convectoren vereisen een aanvoertemperatuur tussen de 50-70°C.  Vloer- en plafondverwarming daarentegen functioneren bij temperaturen tussen 30-40°C. Nog lagere temperaturen, 24-30°C kunnen bereikt worden indien gebruik gemaakt wordt van betonkernactivering (zie verder).

Geothermische warmtepompen worden daarom zeker interessant indien plafond- of vloerverwarming als hoofdverwarming wordt toegepast.

 

Een plafond- of vloerverwarming wordt algemeen als zeer comfortabel ervaren. Bovendien stelt men de ruimtethermostaat gemiddeld 1 à 2°C lager in. Het buizenstelsel dat in de vloer of plafond wordt verwerkt, kan in de zomer gebruikt worden voor koeling waardoor het comfort in de zomer nog toeneemt.

 

Het nadeel van deze verwarmingssystemen is hun thermische traagheid waardoor ze minder snel reageren op temperatuursveranderingen in het lokaal. Deze temperatuursveranderingen kunnen het gevolg zijn van een sterk schommelende bezettingsgraad van het lokaal of door wisselende zonne-inval.

Men moet er ook rekening mee houden dat het plafond of de vloer afgewerkt moet worden met materialen met een lage warmteweerstand.

 

Voor het succesvol kunnen toepassen van lage temperatuurverwarming met behulp van een warmtepomp, dient het warmteverlies door de gebouwschil (transmissie- en ventilatieverlies) beperkt te zijn. Dit is nodig om het benodigde verwarmingsvermogen van de warmtepomp te beperken en om comfortproblemen te voorkomen.

 

Dit betekent dat er prestatie-eisen gelden ten aanzien van:

  • luchtdoorlatendheid
  • thermische isolatie
  • koudebruggen

In de praktijk is het aan te bevelen om tenminste te streven naar K40 of K45 als peil van de globale warmte-isolatie.[1]



[1] code van goede praktijk voor de toepassing van warmtepompen in de woningbouw